23. Laat maar
‘Ik weet niet waar ik last van heb. Ik kan me niet concentreren. Ik heb het idee dat ik geen adem kan halen. Ik heb het idee dat niets me meer gaat lukken. Dat ik m’n studie niet op tijd afrond. Dat ik nooit een baan ga vinden. Geen fatsoenlijke woning. Mijn studieschuld niet kan afbetalen.’