#12.5. Voordat je mag werken op een callcenter, moet je een toets maken
We kregen de dag voor de toets de tijd om te leren. 8 uur lang om het instructieboekje door te nemen dat we de volgende dag erbij mochten hebben.
Iedereen, inclusief de ‘Leraar’ wist dat de stof drie keer doorlezen slechts een half uur kostte.
Wat betekende dat we de rest van de dag aan het internetten waren.
Ene Bas had een aantal grappige Youtube-filmpjes in zijn pakket zitten. Dus gingen een aantal medewerkers om zijn pc heen staan om de filmpjes mee te kijken.
Het gelach ergerde me. Ik wist niet waarom. Misschien omdat het zo geforceerd gezellig aanvoelde. Misschien omdat ik een hekel had aan Bas. Hij had een onderkin. Hij vond comics tof. Hij was een Batman-geek.
Bas was te blij voor deze wereld. Ik kon blije gasten niet serieus nemen. Het leven was lijden. Een grote weg van ellende en treurigheid.
En als dat al niet genoeg was, kwam Barbara huilend binnen. Het was me ontgaan dat ze het opleidingslokaal had verlaten.
Ze deelde snikkend mee dat ze de toets niet ging maken. ‘Ik moest beloven wat aan mijn kledingstijl te doen.’
Toen begon ze te schelden over vrijheid en jezelf zijn en dat ze zichzelf had beloofd om nooit door iemand te laten zeggen wat ze wel of niet moest doen. Ze pakte haar spullen en vertrok zonder mij nog een keer aan te kijken.
Even later kwam een blije teamleidster binnen. Ze heette Marija. Ze droeg te strakke kleding voor haar figuur. Ze had hangtieten. Ze noemde ons steevast agents (op zijn Engels uitspreken).
Ze betreurde het vertrek van Barbara. Met heel haar hart. Ze zei niets over de reden. Niemand durfde het te vragen.
We konden niet geloven dat één iemand op aarde bezwaar had tegen de rok van Barbara.
Ik kon wel huilen. Wat ik overigens niet deed. Maar ik kon het wel.
Pierre zag het als een omen. Hij had zo’n goede connectie met Barbara dat het wel leek alsof ze voor elkaar bestemd waren. BFF.
Dit moest een teken zijn dat hij de toets nooit kon halen. Hij kreeg waar ik bij stond, een paniekaanval. Al hyperventilerend liep hij over de grond te rollen en met zijn armen te bewegen. Ik en al mijn collega’s in spé keken hem in verwarring aan.
Gelukkig was Marija er nog. Ze dook boven op hem, duwde onbewust haar hangtieten in zijn gezicht en nam zijn polsslag op. ‘Hij is homo hoor’, zei ik nog, maar niemand die deze intelligente grap hoorde.
Na een aantal kalmerende woorden kwam Pierre weer terug op aarde. Hij bedankte Marija hartelijk en zei dat het weer beter ging.
Marija stond tevreden op en ik bracht haar een glaasje water. Ze nam er dankbaar gebruik van en keek me vriendelijk aan. ‘Dus Charlie. Je gaat het wel halen morgen toch?’
‘Waarom werkt Barbara hier niet meer’, vroeg ik.
‘Dirk’, zei ze. ‘Dirk is de reden.’
‘Wat is er met Dirk.’
‘Dat vertel ik je nog wel eens. Oké?’
‘Oké.’ Ze gaf het lege plastic bekertje terug aan mij en zei toen tegen iedereen ‘toi toi toi morgen’ en verliet het opleidingslokaal. Ik had het niet zo op mensen die ‘toi toi toi’ zeiden.
Pierre kwam met een bleek gezicht naar me toegelopen en vroeg zich hardop af waarom ik hem geen bekertje water had aangeboden.
‘Je zei dat je weer beter voelde.’
De toets was de volgende dag een eitje. Uiteraard was het een eitje.
Toen was het een uur wachten op de uitslag. Ik zag mensen het letterlijk in hun broek doen. Althans, zo brachten ze het. Iedereen zei dat ze het vast niet gehaald hadden. Een deja-vu naar de middelbare school waar zeggen dat je gefaald had stoer en wijs was.
Toen de uitslag kwam, had iedereen een cijfer van 8,5 of hoger. Zelfs de superdebielen hadden een 9 gehaald. Ik slaagde met een 9,9.
Ik deelde het met niemand. Het voelde als een veterstrikdiploma.
It aint worth a shit.