Ik zag op kantoor alleen maar mensen die zich alleen voelden in een groep vol mensen.

Ik kan me vaak alleen voelen in een groep vol mensen. Niet dat ik het per se erg vind. Het is meer een statusupdate in mijn gedachten. Het besef dat ik weinig belangrijks deel met de mensen om me heen.

Ik zag op kantoor alleen maar mensen die zich alleen voelden in een groep vol mensen.

Ik kan me vaak alleen voelen in een groep vol mensen. Niet dat ik het per se erg vind. Het is meer een statusupdate in mijn gedachten. Het besef dat ik weinig belangrijks deel met de mensen om me heen.

Ik weet niet eens of die pratende mensen wel het idee hebben dat ze iets belangrijks delen met elkaar. Vast niet.

Ik heb in organisaties gewerkt waar groepen mensen niets met elkaar gemeen hadden, behalve negatieve eigenschappen van andere collega’s bespreken.

Ik heb in organisaties gewerkt, waar vooral drank de gemene deler was. Als smeerolie voor de onderlinge relaties. Hoewel het werk er niet per se beter op werd, waren de onderlinge banden wel hechter. Exclusiever. Wat weer wrevel gaf bij de groep die niet zo graag de avonden vrij maakte voor drank.

Bavianen leven in een strenge hiërarchie. Er is een rangorde die bepaalt wie de meeste seks heeft, de beste plek in de schaduw krijgt en het grootste stuk eten mag. Waar er een aan de top staat, staat er ook een onderaan. Die wordt gekleineerd en vernederd door de rest van de groep. Als een soort therapie. Als een manier om de groepsstress kwijt te kunnen. Want in zo’n hiërarchie dreigt continu de spanning dat iemand je passeert op de ladder des aanziens.

In organisaties creëren we ook zulke schijnwerkelijkheden. De status van veel mensen geldt alleen binnen de muren van het kantoor. Daarbuiten zijn ze de iets te dikke vader, de suffe make-uploze moeder. Maar binnen de gebouwen stellen ze iets voor door een functietitel, een expertisegebied, het idee dat ze een (belangrijke) schakel zijn in een proces.

Net als bij de bonobo’s (die apen die de hele dag neuken), wordt er de hele dag gevlooid. Mensen gaan in een hok zitten en uren praten over wie wat vindt, wat ze ergert en wat er gedaan zou moeten worden. Niet dat er veel veranderd is als de vergadering voorbij is, maar er is gepraat. Statussen zijn bevestigd of afgebroken. Vijanden zijn gecreëerd (altijd die andere afdeling) en managers zijn geanalyseerd (hij/zij mist het overzicht).

Om enige grip te krijgen op wat honderden tot duizenden mensen in al die gebouwen uitvogelen, worden er thermometers in processen gestopt. Dat wordt geplot in een dashboard en daar staan dan getallen waarop aangestuurd kan worden door leidinggevenden. De vage abstractie is helder gemaakt. Al zegt een cijfer weinig over wat er echt toe zou moeten doen. Dat zegt namelijk meer dan de helft van de medewerkers in een onderzoek.

Ik zag op kantoor alleen maar mensen die zich alleen voelden in een groep vol mensen.

De types die opgezogen werden door het beeldscherm.

De types die continu werden tegengewerkt door systemen, mensen en procedures en dit daarom ook elke keer weer moesten benadrukken bij anderen.

De types die de hele dag door hun schouders ophaalden en zeiden: ‘Ach, er is altijd wat.’

De types die werk slechts als klein onderdeel van hun leven zagen.

De types die werk zagen als een ladder die beklommen moest worden.

De types die graag praatten over salarissen en arbeidsvoorwaardelijke rechten en dat ze geen minuut korter, maar ook zeker niet een minuut langer op kantoor bleven dan waar ze voor betaald werden.

De types die vol ambitie en idealen binnenkwamen en met hun kin op de borst weer vertrokken.

De types die alle succesjes en voortgangen in het bedrijf aan zichzelf toeschreven.

De types die vooral bezig waren met wat anderen vonden.

De types die vooral klaagden over de mensen ‘van daarboven’ of ‘daarbeneden’.

De types die begonnen met praten over hun droom en een kwartier later nog steeds aan het praten waren, zonder dat iemand nog echt luisterde.

Van die stille types die af en toe wat wilden zeggen, maar altijd werden onderbroken door de betweters.

De types die met elkaar bespraken dat het vroeger écht beter was hier.

De types die klaagden over de types die vonden dat het vroeger écht beter was.

De types die het de godganse dag óf te koud óf te warm hadden.

De types die expert waren in de luchtkwaliteit van het kantoor en ook veel wisten over de gelegde tapijten op de grond.

Types die klaagden over de koffie, de lunch, de schoonmakers.

De types die altijd graag benadrukten hoe weinig de leidinggevenden op de werkvloer rondliepen.

De types die altijd honderd ideeën hadden, maar nog nooit werden begeleid om er gewoon één goed uit te werken.

De types die al tien jaar droomden van een andere carrière.

De types die de hele dag door naar hun e-mailinbox zaten te staren, wachtend op weer een nieuwe e-mail, zodat die weer voor drie weken genegeerd kon worden.

De types die zich graag afsloten met grote koptelefoons, eenzame lunchwandelingen en van je schrokken als je ‘Hoi’ tegen ze zei bij de toiletten.

De types die rustig een uur op de wc konden zitten, om uitgebreid YouTubefilmpjes te bekijken.

De types die om de 35 minuten een peuk moesten roken, anders ging het niet goed met ze.

De types die altijd iets aan het trakteren waren.

De types die ambitie hadden, maar dit nooit zo uitspraken en plotseling twee jaar later een hogere positie hadden gekregen op een andere afdeling.

De types die het allemaal niet meer zo goed begrepen, maar dat niet durfden te zeggen.

De types die al zuchtend en klagend tegen anderen zeiden: ‘Snap je dat nog steeds niet?’

Of van die types die vooral druk waren met anderen helpen, hoe groot of klein de vraag ook was.

De types die voor weken verdwenen waren en dan opeens zaten ze weer achter een schermpje.

De types die PowerPointpresentaties voorlazen als morsecode.

De types die geloofden in de klant, de burger en de maatschappij.

De types die altijd bezwaar aantekenden met hun mening, ook al hadden ze het verzoek nog niet gehoord.

De types die alles en iedereen wantrouwden en je op het hart drukten om ook te gaan wantrouwen.

Van die types die een heel belangrijke vraag hadden over een project, om vervolgens een uur lang in een vergaderhok te praten over huiselijke probleempjes.

Van die types die met de vouwfiets aankwamen.

Of types die nooit een parkeerplek konden vinden en daar elke ochtend weer driekwartier over konden praten.

Van die types die hun eigen koffie en thee meenamen.

Van die bazen die je nooit zag.

Van die bazen die je te veel zag.

Van die types die je op de raarste tijdstippen mailden.

Van die types die binnen een seconde een antwoord stuurden op je mailverzoek.

Van die types die continu naar hun telefoon keken, alsof het een fruitmachine was.

Van die types die graag aan de schouders van andere collega’s zaten.

Van die types die graag dubbelzinnige opmerkingen maakten.

Van die types die regelmatig zeiden: ‘Mag het wat stiller?’

Van die types die vroegen: ‘Hoe was je weekend?’ om vervolgens gehaast weg te lopen, omdat ze zo druk waren.

Van die types die je proberen mee te krijgen naar een uitje van de personeelsvereniging, wat meer klonk als een oubollige sekte van 50 plussers met hobby’s als nordic walking en computeren.

Van die types die zeiden dat hier niet hard werd gewerkt.

Van die types die zeiden: ‘We doen allemaal maar wat!’

Van die mensen die af en toe hun hondje of kindje meenamen naar kantoor, op hun vrije dag.

Van die mensen die een gemene opmerking van een andere collega gingen bespreken met andere collega’s, wekenlang.

Van die types die zeiden: ‘Morgen weer een dag.’

Types die zeiden: ‘Werk niet te hard, anders is er morgen niets meer te doen.’

Types die zich afvroegen of het salaris al was gestort.

Types die seinstoringen en vertragingen van treinen bijhielden en dit graag deelden met wie het maar horen wilde.

Types die hele boekwerken uitprintten bij het kopieerapparaat, elke dag weer.

Types die nooit ergens op tijd waren.

Types die klaagden over de types die nooit ergens op tijd waren.

Types die altijd een pen nodig hadden.

Types die dat flexwerken maar niets vonden.

Types die dat zitten de hele dag door maar niets vonden.

Types die al dat geluid maar niets vonden.

Types die al dat gedigitaliseer maar niets vonden.

Types die al die managementplannen maar niets vonden.

Types die zich de hele dag aan het verwonderen waren.

Types die het de hele dag door hadden over een aantrekkelijk cv en ‘de volgende stap’.

Types die het hele jaar door congressen en workshops bezochten.

Types die met de managers mee mochten naar een heisessie.

Types die zelf ooit heel goede leidinggevenden waren, maar nu even een stapje terug hadden gedaan en daar heel blij mee waren, ook al waren ze ooit zulke goede leidinggevenden.

Types die het werk vooral voor zichzelf leuk wilden houden, anders waren ze direct weg.

Het is ons lot. Alleen en onbegrepen door een kantoor schuiven.

Zenden. Zenden. Zenden.

Weinig luisteren.

Maar voor ik verdrink in eenzaamheid, probeer ik het leven als een spel te zien. Als een groot experiment van hoe eenzamer en vervreemder we nog meer van elkaar kunnen raken. Het kantoor is het perfecte laboratorium daarvoor.

Op sommige dagen mis ik mijn dagen op kantoor.

Al die gekke types. Mijn eigen sociale ongemakkelijkheid.

Het gelach met elkaar om de absurditeit van het ‘systeem’. Symbolisch en digitaal.

Soms lijkt het net alsof we met z’n allen die bavianen zijn, strijdend om een hoger plekje op de ladder. En het andere moment zijn we die onzekere bonobo’s, die dat alleen maar kunnen oplossen door veel contact met elkaar zoeken via gepraat, geapp of gezuip met elkaar.

Het is een vreemd spel waar we in zitten.

Geen winnaars. Geen verliezers.

Maar absurditeit.

Misschien ben ik wel het type ‘We leven in een absurde wereld, dus ik lach er maar om, uit treurigheid.’

En dan kom ik erachter dat ik het kantoor niet mis.

Ik zit hier prima. Op mijn stoel.

Te bloeden voor jou, vreemdeling.

Voor niemand anders.

Inmiddels elke dag.

Deze tekst is als e-mail op 10 maart 2021 gedeeld als onderdeel van de woensdage-mail.

📸 alexan_sar