Hoofdstuk 1 Vrouwen die Charlie haten

Hoofdstuk 1 Vrouwen die Charlie haten

Tijd. Het enige waar ik geen invloed op had in mijn leven. Al die uren die elke dag zinloos wegtikten.

Ik had me eens voorgenomen om drie uur lang te staren naar mijn oranje wandklok om me zo nog bewuster te laten maken van de tijd die ik verdeed met niksdoen. Ik hield het nog geen twee minuten vol. Het tikte maar door. Tik tik tik tik. Op de achtergrond. Zonder dat ik het zag of merkte.

De grootste tijdslurper was mijn Samsung-telefoon. Turen naar andermans statusupdates op Facebook was een mantra geworden waar ik niets bij voelde of dacht.

Gewoon om het kwartier door mijn tijdlijn scrollen en kijken naar foodporn, slechtgenomen selfies en vol spelfouten getypte statements. Het leven van anderen maakte me treurig.

Ze wilden iets zijn dat we allemaal niet waren: gelukkig, blij, gefrustreerd, grappig, cynisch, slim, verdrietig. Alsof een mening verspreiden bestaansrecht gaf. Alsof iemand echt geïnteresseerd was in die ene mening.

Als ik niet op mijn telefoon zat, zat ik wel achter mijn laptop te rukken op Youporn of Redtube of Xvideos. Soms op alle drie de websites tegelijkertijd, geopend in drie verschillende vensters, naast elkaar gezet. Als een soort pornspree.

Na het rukken ging ik zinloos surfen op het web. Ik kon rustig drie kwartier op Youtube kijken hoe andere mensen iets écht konden, zoals een fiets repareren, je bed opmaken in 30 seconden of al saxofoon spelend achter een dikke man in de supermarkt aan lopen.

Ik ontdekte eens bij toeval een community van pro-borstvoeders. Zij publiceerden als protest/ode aan moeder natuur, foto’s van hun kind aan hun borst op een openbare plek.

Drie uur lang heb ik de foto’s bekeken. Soms met man erbij, vaak niet. Soms met zicht op die andere tepel, vaak niet.

Na 180 minuten kon ik geen plaatje meer zien van een baby lurkend aan een of andere grote, donkere, bruine, ronde, omhoog staande antenne.

Het was een vervreemdende ervaring. Vooral de standpunten en tips die ze onderling uitwisselden. Alsof het een geheime commune was met eigen regels en leefgewoonten. Een geheime The matrix-wereld waar ik het bestaan nooit van af had geweten. Die mensen gingen op in hun eigen gelijk.

Dit was hun leven geworden: een kind voeden en vervolgens de rest van de dag vertellen aan mensen waar, wanneer en hoe je dat kind hebt gevoederd. En o wee als iemand het ongepast vond.

We verveelden ons allemaal.

Wat overbleef in mijn leven was slapen. Het was zoiets als denken, maar dan vager. Een wereld zonder zwaartekracht en tijdsbesef. Ik droomde regelmatig in zwart wit. Soms had ik wel eens midden op de dag bij zo’n werkgroepje op school, opeens een déjà vu van een droom die ik ooit had gehad. Een sterk opkomend gevoel dat me deed denken aan een plek die niet echt bestond. Maar de plaats, het onderwerp en het avontuur kon ik me niet meer voor de geest halen.

Of verbeeldde ik het me nou allemaal?

Dit soort momenten lieten me beseffen dat het leven bestond uit een aaneenschakeling van lichamelijke en geestelijke sensaties. Ik hield die sensaties graag een handje door me kapot te roken, in het weekend kapot te zuipen en eens in de maand kapot te slikken en te snuiven. ‘s Avonds rukte ik me een ongeluk aan mijn piemel. In het weekend probeerde ik het lichaam van een vrouw mijn slaapkamer in te krijgen. Soms lukte het me, vaak niet.

Als we niet oppasten waren we 24 uur per dag bezig om ons lichaam iets te laten voelen. In die tussentijd zaten we naar een scherm te staren naar andermans leven en wat zij daarbij voelden en dachten.

Godzijdank had ik met mijn vrienden Psycho killer. Het gaf me het idee dat ik mijn leven aan iets wijdde wat vet, gaaf en zinvol was. Ik had Psycho killer. Mensen droomden dat zij Psycho killer hadden. Ik had het. Ik liet met mijn vrienden mensen bij elkaar komen. Als een soort god. In loodsen, verlaten woningen en afgelegen weilanden en bosgebieden. We waren goden. Van de nacht. Van de illegale feesten.

De nacht was van ons. Ik was een nightcrawler. Ik was op mijn best in de vroege uurtjes. Alcohol en drugs lieten een kant in me naar boven komen die ik graag aan anderen liet zien. Ik had een X-factor. Vrouwen wilden mijn ziel, ik wilde hun lichaam. Ik was de nachtburgemeester. De muziekkeuze van de dj maakte me overal gelukkig. Ik maakte iedereen gelukkig.

Psycho killer. Q’est que c’est.

Fuck mijn leven. Echt. Het maakte me helemaal niet gelukkig. Misschien twee keer op een avond bij een feest, in een extase van 20 minuten waar de combinatie van de sigaret, de muziek, de schurende billen tegen mijn kruis en de alcohol me even in de hemel lieten voelen. Daarna was ik uitgedanst, uitgeblust en uitgepraat. De feesten begonnen op elkaar te lijken. De gesprekken begonnen en eindigden altijd hetzelfde. De bezoekers werden jonger en idioter. Ik leidde het leven van een 24 uur feestende partyganger, maar ik begreep nauwelijks meer die andere twenty four seven feestende partygangers. Ik was een party crasher. De man zonder verplichtingen en zonder haast. Geen toekomst, geen verleden. Alleen het heden.

En dan nog de verveling.

En dan kwam ik brak thuis in mijn eigen rotzooi en besefte ik me dat ik nodig de was moest doen, mijn moeder moest bellen, mijn tandartsrekening moest betalen en nog dat ene verslagje moest typen en vervolgens moest e-mailen naar een studiegenoot. Alles was zo tijdelijk… Alles. De klok die doordeweeks maar niet vooruit leek te komen. In het weekend kon ik ‘m gewoon niet bijhouden.

Ik voelde me soms zo uitgeput. Van alles. Gewoon moe van iedereen. Van het nieuws over oorlogen en economische malaise, van andermans treurige ellendige verhalen over gescheiden ouders en vervelende halfbroertjes en stiefbroertjes. Van mijn leraren die dingen van me verwachtten die ik nooit kon waarmaken, van mijn studieboeken die te dik en te slecht geschreven waren, van mijn verwassen kleding zonder kleur en te veel rek, van mijn veel te scherpe nagels die onnodig veel vel van mijn lichaam afrukten en mijn te lange haren waar geen model meer in te krijgen was. Ik was uitgeput van al die gedachtes van al die onzichtbare mensen die wilden dat ik iets ging doen met mijn leven dat leek op dat van hen. Omdat al die gasten die ik op feestjes tegenkwam na de ‘woon je ook in Utrecht’, altijd zeiden wat ik met mijn leven deed en wat ik nog eens zou moeten doen. Ik wilde niet doorgaan. Ik wilde hun adviezen niet opvolgen.

Fuck you.

Ik wilde de hele dag in bed liggen en staren naar mijn Acer laptopscherm en soms kort naar de blauwe lucht kijken. Ik wilde opgezogen worden in een digitale wereld waar onbekende meiden met mij mailden en chatten alsof mijn geluid makende waterleidingen niet bestonden als een huisgenoot de wc doorspoelde. Ik wilde alleen maar praten met mensen over iets waar ik in het echte leven niet aan toe kwam: fantasieën, gevoelens, gedachten en wensen.

Op slechte momenten kon ik me voor dagen opsluiten in mijn kamer. Ik drukte mijn telefoon uit en negeerde de tijdlijnen van Instagram, Facebook, Twitter, Pinterest en Tumblr. Het enige wat ik deed was slapen, rukken, tv-series kijken en soep en brood eten.

Het waren fijne momenten zo alleen. Het bracht donkere zwaarmoedige gevoelens naar boven. Het deed me meer en meer beseffen dat ik dat nodig had om de euforie van zo’n illegaal feest te voelen. Ik had meer donkere periodes nodig om echt blij en tevreden te zijn met mijn leven.

Toch?

Wat een onzin. Die dagen van opsluiting voelde ik niet zoveel. Net zoals ik niet zoveel op de dansvloer voelde. Zelfs niet als ik de zoveelste onbekende naakte meid onder mij had liggen aan het einde van de nacht. Ja even, drie seconden tijdens het klaarkomen. Daarna was het een kwestie van mijn condoom opruimen en andere suffe shit die me liet afleiden van wat ik nu echt voelde en dacht.

De tijdelijkheid van mijn leven. Zo zouden ze mijn biografie moeten noemen.

Ik leidde een gematigd leven. Geen ups en downs. Verwachtte iemand maar echt eens iets van me. Dan had ik nog een stok achter de deur. Dan had ik nog een nemesis om me aan te ergeren. Ik stelde het afstuderen al twee jaar uit. Ik leek het maar niet af te kunnen ronden. Twee jaar lang ging dat best oké. Alsof er niets aan de hand was.
Soms moesten we gewoon wakker worden in ons eigen leven. Om te beseffen dat de mensen om ons heen wel doorgingen. Ik zag wel dat ze doorgingen, maar ik stond daar zo weinig bij stil.

Een van mijn beste vrienden Nik was afgestuurd en gemotiveerd op zoek naar een baan. Hij woonde al samen met zijn chick Liselotte in de wijk Overvecht. De volgende stap voor hem was een baan en een vast inkomen. Een leaseautoauto. Een hond. Een baby. Een tuin. Een garage. Een neustrimmer. Een elektrische grasmaaier. Een sinaasappelperser. Desktop pc. Een Mac-laptop. Een Bose-geluidsinstallatie. Een droger. Een schuurlamp die aanging bij een beweging. Een Netflix-, Videoland- én Pathé-abonnement. Draadloze mediaboxen. Een op afstand bestuurbare geluidsinstallatie. Overhemden van Armani. Schoenen voor maandag, dinsdag, woensdag, donderdag. Schoenen voor het weekend. En schoenen voor een lange wandeling door het bos.

Kurt, een jeugdvriend van me, zei zijn studie opgezegd te hebben voor Psycho killer. Maar we wisten allemaal dat hij binnen nu en een paar maanden gewoon voor een jaar verdween naar Azië. En God mag weten met welke inzichten hij dan terug zou komen.

Dan hadden we nog Jessie, mijn ex. Ze was bezig met haar eindstage. Nog even en ze had een baan, een vriend en zou dan Utrecht verlaten. Dan bleef ik over met de herinneringen van ons heftige bestaan. Dan zou ik op een dag wakker worden en dan besefte ik:

Waar was mijn leven heengegaan?

Dit is een voorpublicatie van het boek Vrouwen die Charlie haten

Het eerste Psycho killer boek: Vrouwen die Charlie haten. De paperback is verkrijgbaar via webshop Psycho killer