#39. Hoe ik iemand op de grond liet liggen

De grootste leugen van het leven is het idee dat je kan veranderen. Opeens zijn we er met al onze genen. Dan worden we 14 jaar lang soort van opgevoed en dan zonder reden uit het huis geflikkerd. Dan moeten we het doen met wie we denken te zijn. We veranderen niet.

#39. Hoe ik iemand op de grond liet liggen

Ik liep de zaal in waar feestgangers uitrusten achter tafeltjes en banken.

Het was 7 uur in de ochtend.

Ik nam in de rokerige zweterige ruimte plaats op een stoel aan een tafel vol half lege bierglazen.

Tegenover me zat een gozer die ver heen was. Zijn ogen waren rood, zijn hoofd kon elk moment naar voren vallen in een diepe slaap.

Hij zag me en nam een slok van zijn flesje water.

‘En dat te bedenken dat ik amper 20 jaar geleden al aan de fles zat,’ sprak hij met dubbele tong. ‘Of ben jij een Duitser?’

Ik knikte nee.

‘Het stikt hier van die verdomde Hollanders,’ mompelde hij.

Hij draaide de dop op zijn fles. Pakte toen een van de half lege bierglazen en dronk het in een keer leeg. Hij pakte toen een ander glas met nog drie slokken bier erin en sloeg het toen achterover.

‘De grootste leugen van het leven is het idee dat je kan veranderen. Opeens zijn we er met al onze genen. Dan worden we 14 jaar lang soort van opgevoed en dan zonder reden uit het huis geflikkerd. Dan moeten we het doen met wie we denken te zijn. We veranderen niet.’

Toen stond hij op en knikte wijs naar me. Alsof hij wilde zeggen: Met deze wijsheid van een dronken man moet je het doen.

‘Ik heb ooit eens mijn eigen kont gekust. Maar hoe langer ik er over nadenk, hoe meer ik overtuigd raak dat ik het me misschien verbeeld heb.’

Hij zette twee stappen vooruit, toen een achteruit. Toen viel hij als een strijkplank naar voren op de grond.

Ik keek de ruimte rond en zag iedereen voor twee seconden verschrikt kijken. Maar niemand kwam in actie. Maar niemand voelde zich verantwoordelijk.

Toen een meisje bijna over hem heen viel, knielde ze neer en controleerde of hij nog leefde.

‘Er schläft.’

Ze stond op en liep weer door.

Lood onder mijn voeten. Ik kon niet overeind komen om wat voor hem te betekenen. Hij lag daar uitgestrekt op de vieze plakkerige grond. Ik wilde hem niet kennen. Ik wilde hier niet verantwoordelijk voor zijn.

Niemand verdiende het om op die vloer te liggen.

Hij was iets.

Daar, verstopt op de smerige plakkerige natte vloer. Iets waar ik niets mee te maken wilde hebben. Toch bleef het in mijn hoofd cirkelen: Doe iets. Haal Water voor hem. Hij zat net nog tegen je te praten.

Ik kon het niet.

Toen ik hem hoorde snurken, viel er zelfs even een last van me af. Een dubbele bevestiging dat hij nog leefde. Het was mijn taak niet meer.

Stomme dronken aap.

< Vorig bericht Volgend bericht >