#12.3. Slaaf aan een salaris

#12.3. Slaaf aan een salaris

Ik wilde hier niet zijn. Niemand wilde hier zijn. Ik was omsingeld door een grote groep halvegaren in een opleidingsruimte in een veel te duur kantoorpand op een uitgestorven industrieterrein.

We waren geforceerd bij elkaar gezet om geld te verdienen.

Een of andere snotaap, niet veel ouder dan ik, probeerde ons de stof van het callcentermedewerker zijn bij te brengen.

Het computersysteem zag er uit als algebra. De kennis was droog, saai en niet-relevant. Waar was ik beland. Ze deden allemaal zo aardig tegen me. Mijn collega’s in spe waren zo blij.

Ik wilde niet blij zijn. Ik wilde geld. Een salaris. Om te leven. Om te genieten. Om mijn dromen na te jagen.

Nu zat ik hier met twaalf anderen waar ik niets mee had of wilde hebben. Allen niet ouder dan vijfentwintig jaar. Te doen wat we niet wilden zijn: klantenservicemedewerker worden.

Wie haalde me hier weg?, wilde ik schreeuwen. Maar niemand hoorde me vandaag.

Drie weken lang zat ik naast Pierre. Hij was homo.

Hier in deze ruimte spraken we niet over waar we vandaan kwamen en helemaal niet waar we naar toe wilde gaan. Het enige verhaal wat we deelden waren de woorden: ‘Ik doe dit tijdelijk’.

Pierre ging dit werk ook tijdelijk doen. Hij vond het spannend. Hij had nul callcenterervaring. Hij was heel erg bang dat hij het niet kon. Dit verkondigde hij aan iedereen.

Barbara was de enige die echt naar hem luisterde. Ik wilde graag dat Barbara naar me luisterde, maar ik had niks boeiends te vertellen aan deze groep idioten.

Ze wilde me. Ik zag het aan haar ogen: Barbara.

Negentien lentes jong. Ze was niet van plan lang hier te blijven werken. ‘Ik zie wel’, zei ze tegen me.

Ze had roodgeverfd haar en elke dag een ander kort rokje aan. Ze kauwde verveeld op haar kauwgom en rookte elk uur sigaretjes met Pierre. Ze zonderde zich graag af van de groep. Maar ze hield niet op naar me te kijken.

Tijdens de rooksessies namen Barbara en Pierre de groep door. Hoe slecht de anderen zich kleden, hoe dom sommigen waren en vooral hoe irritant die gasten waren die alles dachten beter te weten. Barbara sprak elk woord uit met een lange hijg maar dan verstopt in een zucht. Met haar sigaret half bungelend uit haar mond, met een blouse aan waar net te weinig knoopjes aanzaten om alles kuis te bedekken.
Ze was mijn enige verzetje deze drie weken. Ze was de reden dat ik na drie keer snoozen al op stond, met spoed mijn boterhammen smeerde en op de fiets naar het kantoor reed.

De stof was te simpel. Het werk kon niet moeilijk zijn. Het enige voordeel van deze weken in training zijn, was dat we doorbetaald kregen.

Toch betrapte ik mezelf regelmatig op om op mijn telefoon te checken of het al 17.00 uur was. De tijd was niet mijn vriend.

Barbara wel. Ik verlangde naar haar. Om me te verlossen van mijn gevoel dat ik hier niet thuis hoorde in dit callcenter.